Ombudsman Uitvaartwezen
De Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen behandelt klachten van consumenten over de uitvaartbranche

Onderhoudskosten begraafplaats

28-07-2022 2021-046 Grafrechten

Klacht:

Onderwerp van het geschil:

Klager is van mening dat verweerder hem ten onrechte heeft belast met de kosten van het onderhoud van de begraafplaats.

 

Standpunt Klager:

  1. Klager stelt dat hij ten onrechte is geconfronteerd door de verweerder, met jaarlijkse onderhoudskosten van de begraafplaats. Naar het oordeel van klager is een niet-gemeentelijke begraafplaatshouder niet bevoegd om tijdens de looptijd van het grafrecht eenzijdig nieuwe financiële verplichtingen op te leggen aan klager. De verordening uit 1965 vermeldt niets over onderhoudskosten van de begraafplaats, maar uitsluitend onderhoudskosten van het graf. Bovendien bestond er voor de grafgerechtigde de keuze om al dan niet gebruik te maken van het grafonderhoud door de Gemeente; dat was niet afdwingbaar.

 

Standpunt verweerder:

  1. Verweerder stelt dat bij de overschrijving van grafrechten telkens de clausule is vermeld: “dat hij zich onderwerpt aan de bestaande of nog te maken wetten en verordeningen op het begraven en de begraafplaatsen”. Volgens zowel de rechtbank Alkmaar als de Hoge Raad impliceert het feit dat er ten tijde van de vestiging van het grafrecht geen kosten voor het onderhoud van de begraafplaats in de wet of een verordening waren vastgelegd niet dat die kosten bij latere wet of verordening niet alsnog kunnen worden opgelegd. verweerder beroept zich op het vonnis van de Rechtbank Noord Nederland d.d. 10 mei 2022.

 

De ombudsman stelt de volgende feiten vast:

  1. De verordening van de Gemeente d.d. 17 maart 1965 bevat geen bepaling over onderhoudskosten van de begraafplaats;
  2. De aan de vader van klager door de Gemeente verleende vergunning d.d. 3 februari 2009 bepaalt dat deze zich onderwerpt aan de bestaande of nog te maken wetten en verordeningen op het begraven en de begraafplaatsen.
  3. De beheersverordening van de Gemeente d.d. 14 juli 1998 bevat geen verplichting om bij te dragen in de onderhoudskosten van de begraafplaats.
  4. Het reglement Begraafplaatsen vermeldt in artikel 25 lid 4: “Dit reglement treedt in werking op 1 juli 2016. Met ingang van die datum vervallen de voordien bestaan hebbende voorschriften en bepalingen op dit gebied, behoudens eerbiediging van rechten, verkregen voor de inwerkingtreding van dit reglement, voor zover niet in strijd met de wettelijke bepalingen.

 

De ombudsman overweegt het volgende:

  1. Doordat in de aan klager verleende vergunning en de akte van uitgifte van het grafrecht is bepaald dat de gerechtigde zich onderwerpt aan de bestaande of nog te maken wetten en verordeningen is klager in beginsel verplicht om wijzigingen op het gebied van andere kosten dan de kosten van het grafonderhoud, zoals de kosten van onderhoud van de begraafplaats, te accepteren.
  2. In onderhavige kwestie is er echter geen sprake geweest van een wijziging van een wet of een verordening, maar van een reglement van verweerder zelf.
  3. Bij een wijziging van een wet worden zowel de Eerste als de Tweede Kamer betrokken en bij een wijziging van een verordening de Gemeenteraad. In dergelijke gevallen is dus sprake van een waarborg in de vorm van een objectieve toetsing, hetgeen bij het instellen van of wijzigen van een privaatrechtelijk reglement door het bestuur van Verweerder   niet is gewaarborgd. Bovendien bevatten alle genoemde akten waarin wordt gesproken over het onderwerpen van de gerechtigde aan wijzigingen uitsluitend de woorden “wet” of “verordening”.
  4. Het gelijkstellen van privaatrechtelijke reglementen met verordeningen miskent naar mijn oordeel dat de wettelijke bepalingen en verordeningen met betrekking tot het begraven en de begraafplaatsen, voor wat betreft geldelijke verplichtingen, op belastingen ten behoeve van de overheden zien, dus ten behoeve van het algemene belang, terwijl het bijdragen aan de kosten van het onderhoud van de begraafplaatsen louter een privaatrechtelijk belang dienen.
  5. De Hoge Raad heeft in zijn arrest (uitspraak) uitsluitend getoetst of een bestaande wet of verordening mag worden gewijzigd ten laste van een grafgerechtigde; een wijziging van een bestaande verordening middels een reglement van een stichting is niet beoordeeld.
  6. Of er tegen het vonnis van de rechtbank Noord Nederland d.d. 10 mei 2022 beroep is ingesteld, is mij niet bekend. Dat vonnis is thans nog niet in kracht van gewijsde gegaan.
  7. Naar mijn mening mocht klager erop vertrouwen dat slechts door de bevoegde (overheids)autoriteiten opgelegde regelingen veranderingen konden aanbrengen in zijn contractuele relatie met verweerder.
  8. Tenslotte bepaalt artikel 25 lid 4 van het Reglement van verweerder dat rechten, verkregen vóór de inwerkingtreding van het reglement worden geëerbiedigd, voorzover niet in strijd met de wettelijke bepalingen. Van dat laatste is geen sprake, zodat verweerder   de rechten van vóór de inwerkingtreding, concreet gesproken het recht om vrijgesteld te zijn van onderhoudskosten aan de begraafplaats, dient te respecteren.

 

Uitspraak:

Op grond van al het vorenstaande ben ik van oordeel dat verweerder niet gerechtigd is om aan klager een financiële bijdrage in de onderhoudskosten van de begraafplaats als voorwaarde voor de gevraagde overschrijving van de grafrechten op te leggen.

 

De klacht van klager is dus gegrond.

 

De ombudsman Uitvaartwezen

 

Aanvulling op het bindend advies van 28 juli 2022

  1. In het bindend advies d.d. 28 juli 2022 is in onderdeel 6 van mijn aan het advies ten grondslag liggende overwegingen vermeld, dat het vonnis van de rechtbank d.d. 10 mei 2022 nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
  2. Verweerder heeft na mijn uitspraak terecht gewezen op het feit dat er tegen de uitspraak van de rechtbank d.d. 10 mei 2022 geen hoger beroep ingesteld kan worden omdat het financiële belang onder de hoger beroep-grens van € 1.750,– lag en zij verzoekt mij om alsnog de inhoud van dat vonnis te betrekken in mijn bindend advies.
  3. In de overwegingen 2 en 4 van mijn bindend advies heb ik inhoudelijk reeds overwogen dat privaatrechtelijke reglementen niet zijn gelijk te stellen met verordeningen en wetten, zodat een gewijzigd reglement geen wijziging kan aanbrengen in de juridische situatie bij de uitgifte van de grafrechten dat geen onderhoudskosten voor onderhoud van de begraafplaats in rekening kunnen worden gebracht. Dit standpunt wordt eveneens betrokken door een op het gebied van uitvaarten gespecialiseerd deskundige, te weten mr. W.G.H.M. van der Putten van Juridisch Adviesbureau mr. W.G.H.M. van der Putten, gevestigd te Velp.                            Ik verwijs daarbij naar het interview, te vinden op: https://www.youtube.com/watch?v=ZSRUYO2LaC0.Gelet op het vorenstaande acht ik de kans groot dat een hogere instantie dan de kantonrechter in een soortgelijke casus als de onderhavige tot een ander oordeel dan de kantonrechter zal komen, overeenkomstig het standpunt van mr. Van der Putten en ondergetekende.
  4. Mijn conclusie is dan ook dat mijn bindend advies d.d. 28 juli 2022 wordt gehandhaafd.

 

De Ombudsman Uitvaartwezen