Ombudsman Uitvaartwezen
De Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen behandelt klachten van consumenten over de uitvaartbranche

Overeenkomst van opdracht

11-08-2025 2025-051 Aanname opdracht

Klacht:

De procedure:  

  • Op 2 juni 2025 heeft klager een klacht ingediend bij de ombudsman voor het uitvaartwezen omdat zij niet tot een oplossing kon komen in een tussen haar en verweerder ontstaan conflict.
  • Verweerder heeft een verweerschrift ingediend tegen de klacht, waarna klager heeft gerepliceerd en verweerder vervolgens heeft gedupliceerd.

 

Onderwerp van het geschil:  

Klager is van oordeel dat verweerder op onzorgvuldige wijze met haar heeft gecommuniceerd en onduidelijk was over de regelgeving met betrekking tot uitvaarten.

 

 Standpunt klager:   

  1. Klager is van oordeel dat verweerder jegens haar onprofessioneel en wispelturig heeft gehandeld door aanvankelijk het standpunt te betrekken dat de broer en vader van de overleden echtgenoot opdrachtgevers voor de begrafenis waren en dus niet klager, maar in een later stadium aangaf dat klager toch opdrachtgever kon worden. verweerder was niet duidelijk met betrekking tot de regelgeving. verweerder had moeten weten dat klager als echtgenote het eerste recht had om als opdrachtgever op te treden.

 

Standpunt verweerder:    

  1. Verweerder heeft aangegeven dat de Wet niet vermeldt wie als eerste gerechtigd is om als opdrachtgever voor een begrafenis te fungeren. Temeer daar klager in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld en de overledene gescheiden woonde van klager, was het voor verweerder logisch dat de broer en vader van de overledene opdrachtgever waren voor de begrafenis. verweerder heeft klager voorgesteld dat zij in overleg zou treden met haar zwager en schoonvader. verweerder was bereid klager alsnog als opdrachtgever te beschouwen.

 

De ombudsman stelt de volgende feiten vast: 

  1. De broer en de vader van de overledene meldden zich na diens overlijden als eersten als opdrachtgever bij verweerder.
  2. Klager meldde zich op een later moment bij verweerder.
  3. Verweerder heeft, nadat klager te kennen gaf dat zij als opdrachtgever wilde fungeren, aan klager geadviseerd om in overleg te treden met haar zwager en schoonvader, om tot overeenstemming te komen met betrekking tot de vraag wie opdrachtgever zou worden.
  4. Klager heeft nadien aan een andere begrafenisonderneming opdracht tot het verzorgen van de uitvaart gegeven.

 

De ombudsman overweegt het volgende:

  1. Anders dan (de advocaat van) klager stelt, heeft klager niet een eerste recht om de uitvaart van haar overleden echtgenoot te regelen. Slechts indien er duidelijke aanwijzingen waren geweest van de overledene dat klager zijn uitvaart diende te regelen – bijvoorbeeld blijkende uit zijn testament – had verweerder de broer en schoonvader van klager als opdrachtgever moeten weigeren. Daarvan was echter geen sprake. In tegendeel; uit het feit dat klager in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld en niet met de overledene samenwoonde, was de handelwijze van verweerder logisch en begrijpelijk.
  2. Van verweerder kan niet verwacht worden op de hoogte te zijn van een contactverbod tussen de aanvankelijke opdrachtgevers en klager. klager heeft overigens geen stukken overgelegd waaruit zo’n verbod bleek.
  3. De onduidelijkheden voor klager zijn naar mijn oordeel grotendeels toe te schrijven aan de onjuiste aanname dat klager, als echtgenote, een sterker recht heeft dan de familieleden van de overledene. Dat valt verweerder niet aan te rekenen.

 

 

 

Uitspraak:

Beslissing van de ombudsman:

 

  1. Ik beoordeel de klachten van klager als ongegrond.

 

Dit bindend advies is opgesteld en verzonden op 11 augustus 2025.

Zowel klager als verweerder zijn gehouden het bindend advies van de ombudsman te respecteren en na te komen.

 

De Ombudsman Uitvaartwezen,